| Tag | Value |
|---|---|
| file | Inferential_Statistics_uva-bayesian-statistics-972-nl_uva-bayesian-statistics-972-nl |
| name | uva-bayesian-statistics-972-nl |
| section | Inferential Statistics/Bayesian Statistics |
| type | schoice |
| solution | FALSE, FALSE, TRUE, FALSE |
| Type | Conceptual |
| Language | Dutch |
| Level | Statistical Literacy |
| IRT-Difficulty | 2.231 |
| p-value | 0.4992 |
Stel dat bekend is dat een proportie van 0,002 van de Nederlandse vrouwen ziekte D heeft. Er is een test om deze ziekte op te sporen. Die test is niet altijd betrouwbaar: in 0,04 van de gevallen waarin de betrokkene de ziekte heeft geeft de test de uitslag 'geen ziekte = negatief resultaat'. 0,96 van hen wordt ontdekt met een positieve uitslag. Verder geldt dat: 0,96 van de mensen die de ziekte niet hebben krijgen een negatieve uitslag. Marja krijgt te horen dat zij een positieve testuitslag heeft.
Stel de gebeurtenissen:
Hoe groot is dan de kans P(G en P) dat Marja een positieve testuitslag krijgt en ook zij geen ziekte heeft?